de Heerlijkheid Eckart

De bouw van het kasteel en bijgebouwen

In 1695 wordt in opdracht van Carel van Vlierden op Eckart een kasteel gebouwd (p100*). Het bestaat uit een huis met verdieping en bergzolder, met rechts daaraan de boerderij. Daartegenover het koetshuis met paardestal waaronder een kelder als kerker met kluister. Los daarvan, recht tegenover het huis staat het poortgebouw met ophaalbrug (waar nu de vaste brug is). Links en rechts aan het poortgebouw staan stallen en een tiendschuur. (afb 130 p.100) In 1830 worden laatstgenoemde gebouwen afgebroken. Er loopt een gracht rond het geheel. Ook aan de achterzijde heeft een ophaalbrug gelegen (afb. 151, p 111) Hij heeft ook de tuinmuur gebouwd.(p.140) Het geheel wijkt duidelijk af van de gebruikelijke Brabantse langgevelboerderij.

De heren van de heerlijkheid Eckart

Johan-Carel Antonius, Baron de Jeger (1725-1793), groeit deels op op kasteel Eckart en erft het. Hij geeft opdracht tot het bouwen van de grote kasteelhoeve 1793 (p.103 afb.136). Ook laat hij een torenuurwerk (uit 1726-1769) met slagklok (1774) aanbrengen(p107). De klokgevel aan de achterzijde, met daaronder een dubbele achterdeur als onderdeel van een halpartij is geen oorspronkelijk onderdeel van het kasteel, mogelijk zijn deze ook door baron Johan aangebracht (blz 130 afb 197). Later is deze halpartij links en rechts ingebouwd en van een erker voorzien.(p108)
29-12-1828 wordt de heerlijkheid Eckart gekocht door Veronica-Cornelia Jansen. Zij laat het poortgebouw met stallen en tiendschuur afbreken (p112 afb. 152). Uit de stenen uit de afbraak wordt de ijskelder gebouwd (p114, afb. 158 t/m 162). Naast de ophaalbrug wordt een stenen brug gebouwd (1838)(p115, afb 163-165). Rond 1848 wordt een dakruiter met luidklokje dat nog als tiendklok heeft gediend (p128 afb 193-194). In 1899 koopt Mr Theodoor Smits Eckart (Toestand kasteel in 1900 afb. 195 blz 129 en 197 blz 130).
Eduard Cuypers uit Amsterdam krijgt de opdracht. Afgesproken wordt “dat het kasteel met parken een paleisachtige aanpassing verdienen, dat er een stalgebouw gebouwd zal worden en een chauffeurswoning (p137 afb. 213-214). Beide in landhuisstijl”. Het stalgebouw gaat als koetshuis de geschiedenis in (p131), het staat op de plaats waar de Merode’s eens een klein slot hadden gebouwd (p136 afb 207-209). Plattegrond kasteel (p134 afb 204).

De aanleg van de tuinen

De tuinen worden in opdracht gegeven aan D.F. Tersteeg uit Naarden. In Eindhoven ook van hem: Elzentpark, de tuinen rond villa “de Laak” van Anton Philips en het Philips-de Jongh wandelpark (p138).
Het plein tussen de vleugels wordt geplaveid met de uit de sloop van het neerhuis en het koetshuis vrijgekomen veldovenstenen. De grachten die in het verlengde van de kasteelgrachten naar achteren liepen werden gedempt. De tuinmuren (door de van Vlierdens gebouwd p140) werden voorzien van een rollaag en afgedekt met rode dakpannen. De poeren werden verhoogd tot zuilen, waarop bollen werden geplaatst. In de N.W. muur werd een doorgang naar het wandelpark gemaakt. Aan beide zijden daarvan werd een 5-hoekige prieel ingebouwd. Aan de buitenzijde van deze muur zijn enige ankers aanwezig die duiden op een oude bebouwing aan de binnenzijde daarvan.(p138-140, afb. 219-221)
Theodoor Smits erft Eckart. Hij laat in 1912 een lange lindelaan(?)(p142), beginnend ongeveer bij de huidige Auberge Eeckaerde, naar het kasteel aanleggen. (nu wandelpad door Oude Gracht oost, Nuenenseweg afb 233).
Links en rechts werd deze weg gemarkeerd door zware gemetselde piedestals op sokkels van zandsteen(p142 afb 224 afb 227). De boerderij wordt grondig en met gevoel voor historische waarden gerestaureerd. (p141 afb 223) “Het Huis” 1913

Bronnen

Door Op den Buijs vermelde bronnen:
Stad en Meyery (p109)
Tekeningen en bestek Ed. Cuypers (p131)
Bestek en voorwaarden (p133 bijschrift bij afb. 202)
“Het Huis” uit 1907, Daarin worden de bouwactiviteiten beschreven”
Ook tuinarchitect D.F. Tersteeg doet verslag in “Het Huis”.

* De nummers verwijzen naar pagina’s of afbeeldingen in de boek “Eindhoven, open venster op ECKART” van Martin H.G. Op den Buijs.